De stad van de terugblik in het gedicht
Een (poëtische) manier van terugblikkenEr is weinig moed voor nodig om de stilte in de overgebleven stad, geluid in te fluisteren.
De mensen er zijn even van de wereld en de wereld even van hen.
Maar niemand leeft nog.
Zo is het stil.
Soms is dit te weten komen de kanker van de stad.
Ook weten we dat een wolkenkrabber een flatcomplex een immanent handgebaar dat een huis zou kunnen nabootsen een afscheid kan zijn dat we allemaal anders interpreteren binnen de vier muren die we ingesmeerd de opvoeding navertellen.
Stilte, alleen maar adempauzes en andere dagen die andere gebaren vragen.
Symbolen die we in de stenen herkennen en de Belgische hoop belichaamt tot co-housing
de grens over of de grens in.
een weinig zeggende straat
erin lopen en erin opgaan
weinig bedoelen dus gemakkelijker bestaan dan voordien
je gaat op in het grijs en komt er grijs uit
adem je de kleur in
speel je de videotape van deja vu af en en speel je hem na
Je weet waar je voor staat en vraagt je af:
wat we hier doen,
aarden we dan naar de complexe vormen en hun rituelen van zo’n stedelijkheid?
Je weet wat je zou kunnen doen. Maar de nacht die begint de dag en jij begint
je verleden opnieuw op een plek die weigert. De mensen die steigeren in de randen
die de kleuren gedag zeggen. Je zegt gedag.
Je weet wat je zou kunnen doen. Alles is herkenbaar
Iedereen te vervangen.
Geen wandaden zouden groot genoeg zijn voor de kamer van de aanpassing,
geen enkel persiflage dat langer uit zichzelf
kwam als een geest in de cryptische nacht waarin alles eens gebeurde:
de aandacht gebeurde eerst, daarna volgde de aanwezigheid pas,
wij die getuigen waren van een klein leven dat zichzelf
verbood.
De dood in dachten we met z’n tweeën.
Maar de scheve situatie was van ons gezicht af te lezen en je knipte mij een haarlok
die mezelf aanbood. De nacht waarin alles eens gebeurde, de statische inburgering van het volk gebeurde, en wij dus ook.
De slaap gebeurt. Het leven gebeurt dan weer niet. Wij zullen blijven communiceren
als ons daarom gevraagd wordt.
Ze zei nog:
‘dat wat jij leven noemt stel je gelijk aan afstevenen op de dood.
Zeg me wat je altijd al hebben wou.’
In die nacht liepen we op de afgrond van het vermaak af die ons opat en wij kauwden samen mee tot de tijd opgedeeld kon worden in het verval dat alles en niets en wij met ons meebrachten en trachtten te verpletteren in ons gesprek dat met kwade tongen gevoerd moest worden en niemand ontevreden achterliet. Wij werden toen geboren en bevroren in de teleurstelling en het tijdelijke (de herinnering misschien). Wij het gebouw waarin wij woonden. Alles heeft 4 muren in de hoofden van het volk die samen loopt te stampvoeten op het vuur onder hun grond. De bossen op het platteland op de steden werden stil en verspreidden een wezen dat leeft in de quarantaine van de stad. We vergeleken de hemellichamen boven ons met de plekken waar we al kwamen die weinig commotie met zich droegen en we in stilte leerden appreciëren omdat ik elke ochtend daarmee wakker werd en de muren voelde krimpen en ik daar zo stil lag maar klaarwakker de kleuren als een ziekte opdronk en met me mee zou dragen als mijn identiteit en dit dus niet levenslang maar wel erg lang. Het was een fase waarin ieder van ons de afgrond vermaak van zich afdroeg tot onze voeten scheurden en we rood achterlieten wat we al gehad hadden die we van zo ver zagen aankomen. Er brandde gloeiende kolen onder de voeten, gloeiend rood van de strijd die verzet is, en sommige kolen werden scholen en wij leerden onszelf koesteren en in ons woonden de schoonste schepsels maar geen woorden voor dit maal om deze te vergelijken met wat echt was, tenminste dat zei ons de opvoeding telkens om rekening te houden met dat echte en dat onechte te verpletteren met onze visie.
We liepen de letters stuk tot machinaal geweld die we in
namaak of een gesprek aan de kaak stelden.
Ik gooide het roer om en keek ernaar zonder te vermoeden
dat alles van die dag aan anders zou verlopen binnen de lijnen van het mijne
waar de binnenste waarheden de buitenste werden
en bleef ik de woorden stuk beleven tot een machine van volgzame dromen
die ambivalent genoeg de dag nadien mij de hand kwamen schudden.
Daarna werd ik bij je wakker en ik schudde tot frequentie gemaaktleven
tot ik je heel wat moeite kostte en mezelf wakker kuste want ook dat was ineens liefde
toen daar op die moment op die plek.
Nog voor ik het wist was ze een machine die me aanstond en ik die me afvroeg of we bakens konden verzetten door samen te zijn, dat terwijl we juist enkel en alleen onszelf zouden kunnen verzetten maar dat was in feite genoeg en dat beeld sprak me erg aan die avond maar ook dat geloofde ik niet genoeg en daarom groef ik mezelf diep in.
dat deed ik
nog voor jou en mij en wij
nog voor de nacht die de dag inluidde die de stand van zaken alleen maar bevestigt en versterkt
We liepen daarmee alles en iedereen en onszelf voorbij in die exacte volgorde en woorden
want we raken snel uitgepraat over deze zieke lucht die ons manipuleert en vervuilt en bebouwt met grijs en vrijheid.
Ik vind mijn weg hier niet lieve; we hebben te lang gewacht met ziek zijn en met nee zeggen tegen de impulsen tegen de de opties die ook nee zeiden en tegen de wijde wereld die ons alleen maar toelacht en daarmee verplettert.
Ik eindigde mijn woorden ook op tafel
zoals ik alles daar eindigde: mijn gedachtestroom
in het hier en nu en toen hebben we geklonken op de
beterschap die om de hoek leunt van de omkadering waar
we nog steeds onze plek kennen en de armen verdubbeld terwijl
de waanzin stagneert en zijn omzet vindt in andere lichaamsdelen die
omhoog geworpen een symbool van veiligheid kunnen betekenen.
Ik heb toen nee gezegd en ja gelachen
zoals wel vaker het geval is met mensen
en heb toen de tonnen ervaring omhoog geworpen
zodat iedereen het zien kon hoe en wat en waar
en toen iedereen zweeg heb ik niet langer gezwegen
zodat ik me zoals nu tussen de regels bevind
en mijn hoofd hef ik op en dus ook de pen
en *knip*
ik ben vrij van de taal.
De weg die zich aanbood was hard en steil maar dat is nu dus hoe het altijd gaat:
hard en steil
zei ze
en we lachten en we hebben ook wel gehuild maar net niet genoeg om groter dan onszelf te zijn
want dat is hoe je groter dan jezelf je emoties laat zien aan de buitenwereld.
Een volk dat écht samenleeft, what a life to have time
& what a man makes a man, niemand die het nog weet maar gehuild heb ik
tot in vroege uurtjes waarin de gebouwen niet langer grijs maar slechts heel even
zacht rood tot bloei komen en ik mezelf zie zoals ik ben.
de situatie sprak nu eens in zijn voordeel:
alles was stil,
hij staarde de lucht dichterbij,
hij bestond echt
en als alles zo bleef zou hij voor altijd zo willen kijken met de ogen
bleef alles maar zo
Je zou kunnen zeggen dat hij zijn stem had verloren in het mens zijn en verpletterd werd door het volk rondom maar nergens vond men zijn woorden meer dan in de keten gebouwen die grijs gegoten in de 2D van de 3D mij de ogen vulde; de staat was grijs, mijn lichaam rood, de dood droeg ik op mijn wangen en lippen en deze droogde op in de vlaktes waar de hemellichamen zowel boven als onder en daar en hier als wachter van de mens fungeerden terwijl de tijd was gestopt omdat men hem gegrepen bij de taal uitspuugde en alles en iedereen die stil was blijven staan besefte dat het tevergeefse geweld slechts een act van verwarring en angst was geweest.
nergens hebben ze de waanzin beter beschreven dan in boeken
waar de werkelijkheid zich plooit
en de vormen rekbaar zijn
zonder dat ze hun waarde verliezen of verdwijnen in de camouflage
van de overdaad
alles is al té veel aanwezig dus we kunnen net zo goed overdrijven
zonder dat het zal opvallen in het kluwen woord
die zich bevindt in straten in gevels waar ik langsloop
in de deuren die ik probeer in te trappen in de wagens
die scheuren en dat geluid nabootsen heel hun leven lang
in de postkantoren waar in uit is en uit in
waar de taal circuleert
waar de muren omhoog gaan en zo ook mijn blik.
daar zie ik de anderen die wel rond je heen bewegen want het zijn lichamen maar
jezelf dat ben je zelf
je gedachtegoed dat ben jij niet
je persona dat ben jij niet
het verhaal dat je vertolkt dat ben jij niet
jij bent alleen jij voor jezelf en niemand kan je zo nog wat maken
dus houdt je blik ijzersterk en adem je dagelijkse hip hop in want het is overal
want dat is waar de stad voor staat:
misdaad en de grijze stenen bij de kilheid grijpen
zodat de stad weer ademen kan en zich vermomt
in de weinig aanwezige messias van vandaag en morgen liefst een andere
stad in zich draagt
de aandacht begrijpt de stedelijke ambivalentie
maar heel even
dus waarom niet in deze tekst?
Kneed ze mij mee tot inwoner?
het kneden onder je vingers die je de lichamelijkheid toedient in vormen mensen die nietszeggend de aanval kiezen in de vergeten uren voor de ochtend die iedere plek tot plek maakt en situeert in een web van zonden waarbij de spijt altijd laat de toekomst in suist
een plek vormgeven waarbij de plek zijn rol als situatie plausibel vertolkt
onder andere de toekomst komt dan voorbij
kijk naar ons maar raak ons niet aan
In een stad waar alles luid is en zwaar weegt op de torso’s en schouders van zij die het nog verdragen zich buiten bepaalde grenzen te wagen en de zieke auto’s horen scheuren en dat hun hele leven lang, zonder te klagen of tegen de grenzen aan te leunen en de sensatie bejubelen.
Het aanschouwen van een nieuwe stad dat me terstond de oude stad uit de mond kietelt met nieuwe gebouwen die een revolutie kunnen ontketenen in het blauw van gisteren in het nu van de herinnering die ik niet denken kan en niet denken wil en niet denken mag omdat alles plots moet en het stille denken dat zegt “het weinige komt eerst” maar dat weet je altijd pas erna, nadat de wilde weg zich in de ooghoeken slingert en wij hem afleggen
Nadat de stad zijn straten heeft schoongeveegd en het toerisme de huizen heeft ontdekt en het bloed de pijn en het zingen de stem van de stilte die zegt “het weinige komt eerst” en nadat het weinige eerst komt, komt het eerste ook weinig en nadat de weg de uitgang heeft ontdekt
pas dan.
En als wij elkaar ontdekten openbaarde er zich ook een soort persoonlijke stadje dat wij aanraakten en in onze hand altijd met ons meedroegen en probeerden te vermommen in onze taal tot ook deze uit ons nu werd getrokken en wij het konden herontdekken.
Daarna begon alles weer opnieuw
van jou tot mij
van het binnen naar het buiten dat het zicht vormgeeft
aan een stel ogen dat zich altijd maar naar boven verft want het zijn de kleuren zegt men,
de kleuren die het kluwen dat we aanschouwen besturen.
Daarna begon jij ook opnieuw
en nam ik de telefoon in de hand, de angst in de schouders en erop
en de stem beefde en bad dat jij het niet vergat, ook nog tegen mij te spreken,
de aandacht te verspreken tot een hoopje medeleven want het was daar dat ik het voor deed
en de mensen deden het voor de abstractie van hun emoties,
die ze op de straten smeerden en aan de muren kleefden,
zoveel in herhaling vielen tot er niets meer van de oorspronkelijke betekenis te bekennen viel
en in ons gesprek ook de laatste adem gestreden was en ik inhaakte.
Ik heb gehakkeld als volgt:
ik had mijn stem verheven tot een wezen zo klein
als de wereld soms ook wordt en zich dan opwerpt tegen de bolwerken rondom ze heen
Mijn geluid werd aan de muren gesmeerd.
Ik wilde zo een betere naam krijgen zoals de emotie die in de mensen schreeuwt
om een betere stem.
Ik had al eens het verre weg beleeft, hier, in de tegemoetkoming met een verleden.
Daar leerde ik de ingang van de waanzin kennen als een scherpschutter op het puntje van mijn tong waar de woorden reeds klaar lagen
en schokten en beefden om een extase te bereiken waarin ieder persoon brak onder de druk en invloed gebracht van de adrenaline die als het ware de riolering
van de behuizing genoemd kan worden.
Waar mensen huizen,
daar beweegt het subtiele verleden als een springveer die haar armen samenbrengt en
de vuisten van leed balt tot spiermassa.
Hoe het alom gekende schudt tot een holle spier.
Hoe de wegen kruisen tot machines met bijgevolg ontmoetingen,
steden die we herkennen en langdurig bewonen
en die in hun onderweg zijn geboren worden.
Hoe ik jij en wij en het Ego de weg aflegden met alles en niemand rond ons
met de de hemellichamen boven
en de streep van rood vuur die uit het volk hun monden naar ons wees
vroeger was er niet meer
toen was alles zwart
en nu zal alles opentrekken en kan ik tevreden naar boven staren
de ik en de jij van de luchtwegen die ons hier nu vertegenwoordigt
en zo zal alles hier dan blijven
tot ons gemaakt