Blogpost/gedicht:
‘Dat wat jij altijd al bedoelde, bestaat gewoon nu’




Ik kwam gevat aan en ging meteen over tot de orde van de zaken, en die was:
het gedrocht van een bestaan overleveren aan het scherm.

Ik kwam aan en door aan te komen, neem je altijd ook per definitie jezelf mee:
en ook al is het nu een momentum, dat kaal en alleen op je ligt te wachten
gekanteld en vanuit de zijkanten als een toeschouwer,
begin je nooit alleen aan de wederopstanding.

Je denkt verder na, over hoe je ‘dingen beter had kunnen doen’.

Er is dus marge.

Om met meerderen te zijn. Om gezamenlijk een collectief bestanddeel te kunnen vertegenwoordigen.
Hier in de kamer.
Hier, waar ik ben binnengedrongen.
Bij mezelf,
kijk ik mee over de schouder
hoe ik letters aanbreng
binnenin mijn prille bestaansgeschiedenis.
De vestiging Dries houdt stand,
met of zonder indringers.

Het was in de beginfase van het kwetsuur dat er nog gevochten werd, meende je.
Nu was het meer in een fase van verval dat het lichaam naar zijn evenbeeld toe kroop,
als een spiegel die geplaatst wordt tussen heden en verleden.
In een cocon gedoken weerklonk je, liefste lichaam.
Ik wilde de staat van weemoed doen weerklinken als een soort vol van zelfmedelijden stukje geschiedenis.
Alleen had dat stukje geschiedenis een naam en een toevluchtsoord.
De dood is waar ik thuis voel ontstaan.
Het is op de rand van weten en niet weten dat je leert beseffen wat jou toekomt.

Alles
op het scherpst van de snee,
en zo liefst wel nu.

Levensecht lijden
in een kant en klaar pakketje mens
lijkt alles banaal van aard
in het ‘echte leven’
dat zo nu en dan nog lijkt te moeten beginnen.
En dat op je 26.

Met het toonbeeld van wat ik wilde worden voor me uitgestreken,
noem het wat je wil, ik zie er een visie in,
vatte je de dag aan, als was de dag een spel.
Niemand wil alleen sterven.

Ik ben niet nooit alleen geweest echter,
alleen ben ik het die met mezelf opgescheept zit nu.

Hallo, het is ik, ik wou je nog zeggen dat letters op een scherm je niet per sé
echter maken
dan je al bent.
Gelukkig maar.

Ik keer een paar tellen terug.
Genoeg om verleden tijd te zijn.
Kan je zien wat je lijkt toe te komen?
Nu dat alles donker is boven wat comfortabel aanvoelde,
loop je al gauw tegen muren onbevooroordeelde compassie aan.
Ik wens snel dat ik in 2026 weerbaarder kan zijn dan deze fractie aan poëzie,
en pak mijn denkbeeldige spullen in in een fractie aan tijd.
Ook dat is met jezelf leven.

Het is in de pijn dat we poëzie zingen.
Pas dan worden de zinnen duidelijk geformuleerd op je netvlies.

Het is in de pijn dat we bestaan, het gevoel net iets te weinig,
en de gevolgen net iets te direct.

Waarom je overal momenteel poëzie ziet ontstaan moet je mij niet vragen.
Ik maak het alleen maar mogelijk, de betoverende aard van gebeurtenissen
was er al lang voor mij.

Je wilt
enerzijds
liefst ergens blijven nazinderen
dus geef je het maar letters;
en anderzijds wil je het niet keer op keer blijven verbloemen,
dus geef je het letters, het laatste toevluchtsoord van wat jou jezelf maakt.
Taal is al wat ik ken, dus pas ik de structuren ervan aan.
Bed ik nieuwe gebruiksgewoonten in in het netwerk aan associatief communiceren,
dat wat jij altijd al bedoelde,
bestaat gewoon nu.

Leergierig is het lichaam voor nieuwe betekenissen.
Hoe zou je zelf zijn als men gelimiteerd droomt?

Ik droomde van meer pijn:
dat wil zeggen, meer kans op overlevering, passie, euforie, en een nabestaan
van de terreur die we dan maar beginnen beschrijven
met wat er in past en wat niet.

Ik droomde pijn en de dagen werden al snel grilliger.
Het was alsof zolang ik de pijn niet ergens kon stockeren,
liefst ver weg in de hersenpan of zelfs buiten het lichaam,
ik het altijd maar mee bleef zeulen in wat nu meer op een karkas begon te lijken.
Iets dat geleefd had,
bestond gewoon verder.

Ik noem het poëzie maar eigenlijk is het een strijd.

Daarom is het deze strijd wat jou menselijk maakt, overwinnaar,
en tegelijk weerbaar.
Het is poëtisch van aard
en die aard vind je in zoveel meer dingen dan taal en letters
op een scherm.